Financien

• Dekker vertraagt fatsoenlijke bekostiging scholen.
• Te weinig geld of verkeerde uitgaven, hoe zit het nu met die bekostiging?
• De staat van het Onderwijs.
• Geen besluit over afschaffen automatische indexering MI-bekostiging.

Dekker vertraagt fatsoenlijke bekostiging scholen

Ondanks een toezegging, heeft staatssecretaris Sander Dekker (Onderwijs, VVD) nog steeds niet gereageerd op de evaluatie van de bekostiging voor materiële instandhouding (MI). Uit het rapport bleek eerder dit jaar dat scholen honderden miljoenen euro's te weinig krijgen voor onder meer schoolgebouwen en -borden. De PO-Raad eiste daarop snelle compensatie. Met het uitblijven van een reactie en bijbehorende stappen, vertraagt Dekker dit proces. Bovendien voorkomt hij zo dat het onderwerp op de formatietafel komt te liggen.

Scholen krijgen jaarlijks een budget voor 'materiële instandhouding', waarmee zij onder meer het onderhoud van schoolgebouwen en lesmaterialen kunnen bekostigen. Hoeveel geld dat is, wordt gebaseerd op vastgestelde normbedragen. Die zijn oud en niet meer passend, stelt de PO-Raad al jaren. Het onderzoek naar de MI-bekostiging, dat organisatieadviesbureau Berenschot heeft uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), bevestigt dit. Scholen blijken jaarlijks zo'n 375 miljoen euro meer kwijt te zijn aan onderhoud van schoolgebouwen en lesmaterialen dan dat zij hiervoor van de Rijksoverheid ontvangen. Per school komt dit neer op een bedrag van ruim 55.000 euro. Hiervan kan een school een voltijds leraar betalen.

Het is onaanvaardbaar dat scholen noodgedwongen geld, bedoeld voor andere doeleinden, aan materialen en gebouwen moeten uitgeven. "Iedere cent die een school daar meer aan kwijt is dan de bekostiging, komt niet in de klas terecht. Dat betekent een hogere werkdruk voor leraren, grotere klassen en minder klassenassistenten'', aldus Rinda den Besten, voorzitter van de PO-Raad. ,,Niet alleen gaat dit ten koste van leerlingen en leraren, de school kan bovendien niet investeren in broodnodige innovatie en ICT.''

De PO-Raad vindt dat scholen onmiddellijk moeten worden gecompenseerd en voldoende geld moeten krijgen om goed onderwijs te geven, met goede materialen in goede schoolgebouwen. Het uitblijven van een beleidsreactie op het rapport, waarmee Dekker in het eerste kwartaal van 2017 beloofde te komen, is dan ook bezwaarlijk. De staatssecretaris ligt hiermee het nemen van snelle stappen in de weg. De PO-Raad roept Dekker daarom op om alsnog spoedig met zijn reactie en bijbehorende maatregelen te komen.

Bron: PO Raad


Te weinig geld of verkeerde uitgaven, hoe zit het nu met die bekostiging?

Sinds 2006 ontvangen schoolbesturen in het primair onderwijs lumpsumfinanciering. Dat betekent dat schoolbesturen zelf mogen bepalen welk bedrag ze aan welk doel besteden, als de eindopbrengsten maar voldoende zijn. In de krant stond echter dat scholen de gasrekening betalen uit de salarispot. Hoe zit dat precies?
De SP stelt dat onderwijsgeld in een 'zwart gat' verdwijnt en dat de leerling de dupe is. Klopt dit? De PO-Raad zette een aantal vragen en antwoorden over de financiering van het po op een rij.
 
Scholen betalen de gasrekening uit de salarispot. Hoe kan dat? Het geld dat scholen ontvangen is toch niet geoormerkt?
Hoewel schoolbesturen zelf mogen bepalen hoeveel ze aan welk doel besteden, is het bedrag dat ze krijgen wel opgebouwd uit twee afzonderlijke delen, ieder gebaseerd op een eigen berekening.
1.Personele lumpsum: Het aantal leerlingen dat de school telde op 1 oktober van het voorgaande schooljaar (T-1 bekostiging), bepaalt voor het overgrote deel hoeveel personele lumpsum een schoolbestuur ontvangt. De lumpsum houdt er rekening mee dat ouder personeel meestal meer verdient dan jonger personeel. Ook krijgen scholen voor speciaal onderwijs meer geld per leerling.
2.Materiële lumpsum: Deze is er voor bekostiging van zowel het gebouw (onderhoud, schoonmaak, energiekosten) en voor materiele kosten voor het geven van onderwijs (ICT-voorzieningen, lesmateriaal, meubilair). Het ministerie van OCW past de vergoeding elk jaar aan aan de prijsontwikkelingen. Eens in de vijf jaar bekijkt een extern bureau de vergoedingen en beoordeelt deze of de vergoeding voldoende is voor een gemiddelde school. Dit is wettelijk voorgeschreven.
 
Uit het laatste vijfjaarlijkse rapport van Berenschot bleek dat scholen honderden miljoenen euro's te weinig krijgen voor onder meer schoolgebouwen en -borden. Daarom gebruikten scholen noodgedwongen een deel van de personele lumpsum om het tekort aan materiële lumpsum aan te vullen. Want hoe je het ook wendt of keert, de gas- en elektriciteitsrekening moet betaald worden. Het gevolg: grotere klassen, minder ondersteunend personeel en een hogere werkdruk voor leerkrachten. De PO-Raad eiste daarom snelle compensatie, maar staatssecretaris Dekker laat dit over aan een nieuw kabinet.
 
Reactie staatssecretaris Dekker
In zijn reactie op het rapport over de ontoereikendheid van de materiële lumpsum liet staatssecretaris Dekker weten op dit moment geen aanleiding te zien om de bekostiging bij te stellen. Hij ziet de hoge uitgaven van scholen als een bewuste keuze van schoolbesturen om de door hen gewenste kwaliteit van het voorzieningenniveau te realiseren.

Dan komt het dus door de lumpsum dat er amper een leerkracht is bijgekomen, terwijl scholen hier de afgelopen jaren notabene extra geld voor kregen?
Dat geld voor extra leerkrachten hadden scholen nodig om de gaten te vullen van hun vaste lasten. Maar die gaten zijn geen 'zwarte' gaten, zoals de SP stelt. Aan veel uitgaven (zoals de energierekening) zitten scholen gewoon tot achter de komma vast, terwijl de inkomsten ieder jaar variëren, afhankelijk van de instroom. Dit betekent niet dat scholen liever geld uitgeven aan vaste lasten dan aan leraren. Ze kúnnen niet anders. Als ze de vaste lasten niet meer kunnen betalen, gaat een school gewoonweg failliet, met alle gevolgen van dien.
 
Het klopt dat het door de lumpsum op macroniveau moeilijker zichtbaar is waar het geld precies aan besteed wordt. Het werkelijke probleem is echter niet de lumpsum, maar dat de totale bekostiging te laag is. Daarom roept de PO-Raad de overheid al jaren op meer in het onderwijs te investeren.
 
En de kwaliteit van het onderwijs?
Vorig jaar concludeerden minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker (Onderwijs) dat de huidige lumpsumfinanciering past bij het onderwijs zoals dat in Nederland georganiseerd is. Het leidt tot minder bureaucratie, grotere doelmatigheid en meer kwaliteit. Het Nederlandse primair onderwijs presteert al jaren bovengemiddeld goed, met een bekostiging die ónder het gemiddelde ligt. In hun brief verwijzen de bewindslieden naar internationaal onderzoek dat stelt dat financiële autonomie thuishoort in een onderwijssysteem dat zich van 'goed' naar 'uitstekend' wil bewegen.
 
Vanwaar dan de kritiek?
De SP wil van staatssecretaris Sander Dekker (Onderwijs) weten of extra geld dat was bedoeld voor hogere lerarensalarissen en het verkleinen van klassen wel goed is terechtgekomen. De PO-Raad vindt het goed dat de Onderwijsraad hier onderzoek naar gaat doen, want er zijn altijd aanknopingspunten voor verbetering. Bovendien zal een nieuw onderzoek volgens de PO-Raad alleen maar opnieuw bevestigen dat het budget te krap is.
 
En de verhalen in de media dan dat er geld op de plank blijft liggen?
Vrijwel iedere euro die schoolbesturen ontvangen, geven ze ook weer uit. Dat bleek voor het laatst uit het rapport de 'Financiële staat van het Onderwijs 2015' van de Inspectie van het Onderwijs. Vergeleken met de andere onderwijssectoren, hebben scholen in het primair onderwijs verreweg het minste geld gespaard, namelijk slechts 0,1 cent per ontvangen euro. Ook blijkt uit dit rapport dat over de jaren heen het exploitatieresultaat ongeveer op nul uitkomt.
 
Het feit dat schoolbesturen niet méér uitgeven dan er binnenkomt, zegt echter niets over de toereikendheid van de bekostiging. Die schiet namelijk tekort, zoals de PO-Raad dus al langer aangeeft. Zo is de materiële bekostiging bijvoorbeeld berekend op schoolborden en papieren lesboeken, terwijl scholen steeds meer werken met digitaal lesmateriaal en digiborden. Die zijn duurder en worden sneller afgeschreven. De krappe bekostiging staat echte investeringen in bijvoorbeeld ICT in het onderwijs in de weg.
 
Klopt het dat door de invoering van de lumpsum het bestuurswerk amper meer door vrijwilligers kan worden gedaan en er steeds meer superbesturen zijn ontstaan?
Met de invoering van de lumpsum verschoof de focus van het beheren van de kosten voor één schooljaar, naar een financieel meerjarenbeleid gekoppeld aan onderwijskundige doelen. Immers, nu hadden scholen volledige zeggenschap om naar eigen inzicht te investeren en geld te reserveren voor verwachte risico's. Dat was ook precies de bedoeling. Hiervoor is inderdaad meer financiële deskundigheid nodig van bestuurders en soms komt het geld beter tot zijn recht door een fusie. Er zijn ook besturen die ervoor kiezen om een adviseur in te schakelen of zelf bijscholing te volgen. Nog altijd bestaat driekwart van de besturen uit minder dan tien scholen. Het aantal besturen in het po nam de afgelopen jaren ongeveer evenredig af met het totaal aantal basisscholen als gevolg van de leerlingendaling.

En de medezeggenschap en het intern toezicht, hebben die voldoende macht tegenover de besturen?
Dat samenspel (tussen bestuur en intern toezicht en tussen bestuur en (G)MR) wordt steeds beter, daar draagt de PO-Raad aan bij met diverse vormen van ondersteuning en professionalisering, bijvoorbeeld via het project Versterking Medezeggenschap waarin zij met de vakbonden samenwerkt. Bovendien lijkt het erop dat de (G)MR op termijn instemmingsrecht krijgt op hoofdlijnen van de begroting. Daar plaatst de PO-Raad overigens wel vraagtekens bij.
Hoe garandeer je de continuïteit van het onderwijs, als de (G)MR niet instemt met de begroting? En hoe voorkom je dat een bestuur ingeklemd wordt tussen elkaar tegensprekende opvattingen van het intern toezichtsorgaan en de (G)MR?

Bron: PO Raad


De Staat van het Onderwijs

De Staat van het Onderwijs, minister pleit voor gericht allocatiebeleid.
Op 12 april 2017 heeft Inspecteur-generaal van het Onderwijs Vogelzang De Staat van het Onderwijs 2015-2016 aangeboden aan minister Bussemaker en staatssecretaris Dekker. In De Staat van het Onderwijs rapporteert de inspectie over het Nederlandse onderwijs.
In haar reactie tijdens het congres pleitte minister Bussemaker onder meer voor het gericht verdelen van middelen door schoolbesturen en scholen, beleidsrijk allocatiebeleid. Ze pleitte voor scherpe keuzes in plaats van het 'bijna mechanisch verdelen' van middelen. Lumpsum geeft vrijheid bij de verdeling van de middelen, maar het betekent ook meer verantwoordelijkheid, stelt de minister.
 
Uit De Staat van het Onderwijs 2015-2016 blijkt op het terrein van de bedrijfsvoering van onderwijsorganisaties onder meer:
Voortgezet onderwijs
- Er zijn grote verschillen in de financiële reserves bij verschillende soorten besturen. Kleine besturen    houden veel ruimere marges aan dan grote besturen.
- Het aantal fte's stijgt, maar ligt nog onder het niveau van 2011.
- Liquiditeit en solvabiliteit stijgen.
- Minder besturen staan onder aangepast financieel toezicht (11 op 1 augustus 2016).
- Besturen houden voor de komende jaren rekening met licht positieve resultaten.
Primair onderwijs
- De solvabiliteit is stabiel, de liquiditeit is gestegen.
- Er zijn meer flexibele contracten. Het aantal fte's niet in loondienst is gestegen van 2.400 in 2011 naar 4.400 in 2015.
- Minder besturen staan onder aangepast financieel toezicht (22 op 1 augustus 2016).
- Informatie over de ouderbijdrage is soms onduidelijk.
 
Speciaal onderwijs
- De financiële kengetallen van de meeste besturen zijn goed.
- Op 1 augustus 2015 hadden vijf besturen financiële problemen en op 1 augustus 2016 stonden twee besturen onder aangepast financieel toezicht.
- Sommige besturen kampen met problemen als gevolg van de invoering van passend onderwijs (minder   leerlingen, lagere TLV categorie en afname dienstverlening ambulant begeleiders)
Lees De Staat van het Onderwijs 2015-2016
Lees de beleidsreactie van OCW

Bron: Infinite


Geen besluit over afschaffen automatische indexering MI-bekostiging

In het primair onderwijs bestaat een onderscheid tussen materiële en personele bekostiging. De materiële bekostiging wordt jaarlijks automatisch geïndexeerd. Een wetsvoorstel beoogt de automatische indexering af te schaffen.
De mogelijkheid om te indexeren kan dan worden afgewogen tegen andere onderwijsprioriteiten. De inhoud van het wetsvoorstel wordt betrokken bij de modernisering van de bekostiging in het po. In dit traject wordt namelijk ook gekeken naar de mogelijkheden om het onderscheid in materiële en personele kosten te laten vervallen. Momenteel zijn er nog gesprekken gaande met de PO-Raad over de uitwerking van de modernisering. Een volgend kabinet zal hierover besluiten nemen.
Lees meer


Bron: Infinite